Studiegids

nl en

Organisatieverandering in de Publieke Sector

Vak
2010-2011

Organisaties die tot de publieke sector behoren, maken in Nederland sinds de jaren tachtig ingrijpende veranderingen door. Reorganisaties zijn bij overheidsorganisaties en onderwijs-, zorg- en welzijnsinstellingen aan de orde van de dag. Die veranderingen voltrekken zich niet alleen op het niveau van afzonderlijke organisaties maar ook op dat van interorganisationele verbanden en koepelorganisaties, ofwel op het institutionele niveau. Organisatieveranderingen hebben betrekking op de structuur en cultuur van organisaties maar ook op het regime, dat wil zeggen de wijze waarop
de leidinggevenden de uitvoerenden in het gareel proberen te houden en de manier waarop de uitvoerenden zich opstellen jegens de leidinggevenden. Uiteraard verschillen de aard en het tempo van de doorgevoerde veranderingen van organisatie tot organisatie en van institutie tot institutie. Toch zijn er gemeenschappelijke elementen in de pogingen tot organisatievernieuwing in de publieke sector, die onder andere naar voren komen in het gebruikte jargon; of het nu om thuiszorginstellingen, woningcorporaties of gemeenten gaat, alle proberen ze een ‘klantvriendelijke’, ‘bedrijfsmatige’, ‘cliëntgerichte’, ‘marktconforme’ werkwijze te realiseren en werken ze aan ‘competentiemanagement’, ‘employability’ en ‘empowerment’. Het bedrijfsleven geldt daarbij als rolmodel. De ratio van veel reorganisaties en andere vernieuwingen in de publieke sector is de vooronderstelling dat de toepassing van organisatie- en bedrijfskundige concepten zal leiden tot vergroting van de doelmatigheid en doeltreffendheid. Zoals echter iedere krantenlezer weet en zoals vele Nederlanders aan den lijve ondervonden hebben, gaan die vernieuwingen met veel problemen gepaard en bestaat er vaak een grote discrepantie tussen de oogmerken van allerlei ‘verbeteringen’ en de feitelijke effecten ervan.

In de cursus staan de volgende zes vragen centraal.
1. Wat zijn de drijfveren van publieke organisaties om zich te vernieuwen, wat zijn de gestelde doelen en hoe verloopt de besluitvorming over de vernieuwing?
2. Hoe verloopt de vernieuwing, welke weerstanden doen zich voor en welke conflicten spelen zich af?
3. Tot welke feitelijke veranderingen op het niveau van de structuur, de cultuur en het regime van afzonderlijke organisaties en op institutioneel niveau leidt de vernieuwing?
4. Welke rol spelen machtsverhoudingen bij organisatieveranderingen?
5. Wat zijn de bedoelde en onbedoelde effecten van de pogingen tot organisatievernieuwing?
6. Welke factoren bepalen het slagen dan wel falen van organisatievernieuwing?

In een serie werkgroepbijeenkomsten wordt theoretische en empirische literatuur over organisatievernieuwing, met inbegrip van de machtsaspecten, besproken. Tevens komen concrete voorbeelden van zich vernieuwende publieke organisaties aan de orde. In drie opdrachten moeten de deelnemers zelf relevante literatuur bespreken en aspecten van organisatievernieuwing analyseren.

Coördinator
Dr. W.J. van Noort

Onderwijsvormen
Seminar bijeenkomsten

Studiemateriaal
Christiane Demers – Organizational Change Theories: A Synthesis. SAGE-publications (ISBN 978-0-7619-2932-1)
David A. Buchanan & Richard J. Badham, Power, Politics, and Organizational Change. Winning the Turf Game. SAGE, 2008.
Daarnaast enkele artikelen (beschikbaar via blackboard)

Toetsing
Drie opdrachten, die elk voor 33,3% het eindcijfer bepalen.

Rooster
08-09-2010 tot en met 20-10-2010 van 18.15-20.00 uur in zaal 403 Aula, Campus Den Haag, Lange Houtstraat 5

Let op! Er kunnen nog wijzigingen optreden in dit rooster